Blog

Proost

Proost

Zachtjes klinkt de muziek in mijn oren die afgedekt worden door de zachte randen van mijn koptelefoon. Met “Denn alles Fleisch, es ist wie Gras” wordt me door Brahms de tijdelijkheid van ons bestaan duidelijk gemaakt. Misschien niet de beste tekst voor dit moment maar, wat mij betreft wel de mooiste muziek voor nu.
Buiten is het donker en mijn blote voeten voelen koud aan op het laminaat.
Het is 02:36 uur en eigenlijk moet ik in ons grote bed liggen naast mijn vriendinnetje.
Op tafel het nieuwe medicijn wat me de afgelopen dag werd aangeraden. Een niet verder bij name te noemen neuroloog adviseerde dit middel dat normaal niet als medicijn wordt voorgeschreven.
Ik twijfel of ik er gebruik van zal maken hoewel ik direct na de uitspraak van de arts, zonder op een recept te wachten, naar de desbetreffende zaak ben gegaan. Dan maar op eigen kosten. Het innemen wordt dan mijn eigen risico.
Geen exotisch middel uit een ver warm land, van een bijna niet te vinden boom die met de wortels de lucht in groeit en peervormige en banaan kleurige appels produceert aan de takken onder de grond. De jonge blaadjes die uitbotten op de 31e dag in juni zijn de enige met de werkzame stof.
Nee, zo bijzonder is dit geneesmiddel niet, het wordt gewoon geproduceerd in het ons bekende en vertrouwde België.
Het is ook geen medicijn waarvan je met enige druppels op de tong klaar bent.
Als je het vies vindt is een glas vol best veel, maar er werd mij overtuigend toegezegd dat veel mensen het ook gewoon lekker vinden.
Ik twijfel niet langer en, hop, ik schenk mij een half glas in.
Voor een medicijn schuimt het aardig.
Het komt me bekend voor, maar niet als verlichting van de vervelende Parkinson klachten, maar ach het valt mij niet tegen.
Een blond Belgisch speciaalbiertje als medicatie, er zijn me wel mindere dingen voorgeschreven.
De tijd om het te consumeren is er niet helemaal geschikt voor, maar ook al is het midden in de nacht, het advies van een neuroloog sla ik niet zomaar in de wind.

Mijn gedachten zijn de afgelopen avond niet tot rust gekomen. In het mooie theater van onze woonplaats is afgelopen middag een Parkinson Symposium gehouden.
Prima initiatief. Ik weet best van veel onderwerpen wat af maar ben blijkbaar zelfs een deskundige als Parkinson patiënt.
Tegen een lotgenoot noem ik tijdens de pauze in de foyer dat ik met mijn vier jaar oude diagnosen nog geen echte deskundige ben. Zeker niet in vergelijking met hem aangezien hij al de Deep Brain Stimulation heeft ondergaan.
Na een korte theatervoorstelling waarin de problemen van een parkinsonner en zijn partner worden nagespeeld zit er een deskundigenpanel op het podium.
De selecte groep bestaat uit een Parkinsonverpleegkundige, een wethouder, een neuroloog, een coördinator van de patiëntenvereniging, een notaris en ik op de hoek, door de dagvoorzitter voorgesteld als “Zelf lijder aan Parkinson, zijn naam is Jan”.
Ik weet me in te houden en vraag niet direct hoe hij dat bedoelt.
Lijder impliceert dat ik lijd. En ja, op dit moment baal ik maar niet zozeer van de ziekte maar van mijn toekomst waarvan ik in de voorstelling vast een voorproefje gekregen heb..
Er zijn een aantal symptomen op het podium naar voren gebracht waarvan ik me al heel goed voor kan stellen dat het zo gaat worden. Hoewel het geen hoogstaand theater is, raakt het me meer dan ik had verwacht.
Terwijl ik even wat uit mijn ooghoek veeg kijk ik opzij. Mijn vrouw leest haar mail…
Ik buig me naar haar toe en vraag verbaasd “vind je het niks?”
Ze antwoord ontwijkend iets over een belangrijke mail van het werk en klapt daarna haar telefoon dicht.
Ik zie dat ze luistert, maar twijfel of zij de confronterende vergelijking soms ziet die ik zie.

Nadat ik als panellid een paar vragen heb beantwoord die vooraf door de bezoekers zijn ingediend volgt er een na een aantal antwoorden applaus. Blijkbaar worden mijn opmerkingen gewaardeerd.
Of wordt ik als enige lijder op het podium op deze manier door de groep getroost?
Aan het eind van het vragenuurtje krijgt elk panellid de gelegenheid om een afsluitende opmerking te maken.
Ik ben de laatste die deze kans krijgt wat me de mogelijkheid geeft om even na te denken.
De bezoekers krijgen van mij twee tips mee. Het eerste advies is om open over je ziekte te zijn, mij heeft het alleen maar positieve reacties en begrip opgeleverd.
Als tweede krijgen ze mee om vooral positief te blijven, te kijken wat je nog wel kunt en zoveel mogelijk te genieten.
Ik sluit af met “ons lukt dat allemaal aardig goed en ik wens jullie allemaal hetzelfde toe.

Thuis vraag ik mijn vrouw wat ze ervan vond en dan komt de struisvogel uit de mouw.
“Ik hoef dat niet te horen en ik rekende er al op dat jij er ook niet blij van zou worden.”

“Ihr habt nun Traurigkeit” wordt er dramatisch in mijn oren gezongen.

Gelukkig gevolgd door:

“aber ich will euch wieder sehen,
und euer Herz soll sich freuen,
und eure Freude
soll niemand von euch nehmen.”

Ik interpreteer het zo: zal mijn hart zich verheugen
en mijn vreugde
zal niemand van mij nemen.

Ach een dipje zo nu en dan… wie heeft dat niet?
Over een paar uur begint er een nieuwe dag met nieuwe kansen.
Het “Ein Deutches Reqieum” van Johannes Brahms begint aan het zevende en dus laatste deel.
Dat luister ik niet uit, als ik opschiet lig ik er om 04:00 in en kan ik nog drie-en-een-half uur slapen.
Dat is voldoende om weer als eerste, voor de kinderen aan, fris en fruitig beneden te zijn en hun broodtrommeltjes te vullen.

Dus… het gaat goed!
En ook al twijfel je daar aan of geloof je me niet…
Echt het gaat goed!!

Oh ja… proost.

Schuiven naar boven