Op de kop
Daar ligt hij, 14 jaar, bewegingsloos..
Bloed kleurt de klinkers donkerrood.
De klinkers uit onze oprit!
Hoe heeft dit kunnen gebeuren op klaarlichte dag?
Rennen die mannen daarom zo hard weg?
Had het zo af kunnen lopen denk ik als ik de jongen na een paar uur weer spreek?
“Echt meneer, als u me niet had binnengelaten dan hadden ze… hadden ze me… vermoord.” Hij legt de nadruk op het laatste woord en zegt het vanuit de grond van zijn hart.
“Dan lag ik hier nog op de oprit.”
Schichtig schieten zijn ogen heen en weer. Blijkbaar is hij nog niet helemaal gerust denk ik.
Een paar uur eerder horen we luid bonzen op ons keukenraam en maak ik de grap dat zwarte piet dit jaar wel heel vroeg is.
Enigszins verbaasd loop ik door de garage en doe de deur open die naar de oprit gaat en naast het keukenraam zit.
Als ik de grote deur open zie ik een veertienjarige jongen met de doodsangst in zijn wijd open staande ogen die achter een haag verstopt zit.
De beukenhaag zonder blad van 2 meter hoog en een meter diep waar de containers ook nu achter staan bied hem een tijdelijke schuilplaats.
In een ogenblik vanaf zijn plek onder het keukenraam concludeert hij dat ik goed genoeg te vertrouwen ben en springt hij overeind.
Hij wacht niet op toestemming maar sprint zo snel hij kan naar me toe en wringt zich naar binnen intussen angstig achter zich kijkend. Zijn schooltas vergeet hij in de haast om uit het zicht te verdwijnen.
We proberen hem tot rust te brengen maar de angst blijft overheersen en maakt dat hij geen duidelijk verhaal te vertellen heeft.
Zijn ouders hoeven niet te worden ingelicht, ”Die zijn toch nooit thuis dus die hebben geen flauw idee”, geeft hij als reden.
De politie en school hoeven we ook niet in te lichten geeft hij trillend over het hele lichaam aan.
Op mijn vraag of ik hem naar huis of naar school moet brengen zegt hij dat naar school het beste is omdat daar zijn vrienden ook zijn.
Als ik met hem een kwartiertje later in de auto stap is het eerste wat hij doet de stoel plat draaien zodat niemand hem kan zien. Af en toe recht hij zijn rug even zodat zijn ogen de onderrand van het portierraam overstijgen.
We zijn onze oprit nog niet af of hij duikt, nadat hij weer even voorzichtig rondgekeken heeft, zo diep mogelijk in de stoel mij smekend vragen of de stoel niet lager kan. Op mijn opmerking dat hij dan op het asfalt zit wordt niet gereageerd.
Ik zie nog net een oude Volkswagen station die in mijn beleving bij de sloper hoort te staan voorbij rijden..
Duidelijk is het niet maar er zitten meerdere personen in.
Ik geef teveel gas, opgejut door de reacties van de jongen, vergeet een lesauto voorrang te verlenen en zorg dat ik zo snel mogelijk richting zijn school rijdt terwijl ik de vermoedelijke tegenstanders een andere straat zie inslaan.
Als ik bij zijn school sta om hem op een voor hem veilige plek af te leveren snap ik er helemaal niks meer van.
‘Mijn vrienden’ zijn een zestal jongens van ongeveer zijn leeftijd maar van het type, te korte broek, drup aan de neus en het ronde brilletje scheef voor de ogen. Niet het type waarvan ik schrik. Integendeel, als ik me kwaad zou maak grijp ik er nog twee of drie tegelijk als ik ze te pakken zou krijgen. Waarschijnlijk lopen ze harder dan mij.
Op de terugweg naar huis rijdt ik plotseling achter de roestige auto met inzittenden waarvoor de jongen op de vlucht was. Onopvallend blijf ik de auto volgen en onthoud het kenteken.
Ze blijven in de wijk rondrijden op zoek naar onze vluchteling die ik net bij school heb afgezet. Als ze een doodlopende straat in rijden ga ik de andere kant op.
Thuis bekruipt mij en mijn vrouw een onbestemd gevoel. Wat als die auto naar de school gaat? Als de mannen naar binnen gaan en….?
Je hoort zoveel vreemde dingen tegenwoordig en dan zou ik er niks mee gedaan hebben.
Ik bel via een rechtstreeks telefoonnummer de politiechef in onze omgeving met dit vreemde verhaal. Ook geef ik het kenteken, de omschrijving van de achtervolgers en van de vluchteling.
Na een zoektocht weet de buurtagent hem te traceren op een andere locatie van de school.
Alle ins en outs vertelt de agent me niet als hij me terugbelt voor een terugkoppeling maar ik hoef me verder geen zorgen te maken.
Aan het eind van de middag verschijnt de jongen weer lopend bij ons in de straat.
Hij bedankt me voor het inlichten van de politie en voor het feit dat hij naar binnen mocht.
“Echt meneer, als u me niet had binnengelaten dan hadden ze… hadden ze me… vermoord.” Hij legt de nadruk op het laatste woord en zegt het vanuit de grond van zijn hart.
“Dan lag ik hier nog op de oprit.”
Zo overkomt je zomaar iets waar je in je leven niet op had gerekend.
Gisteren, dinsdag 27 november 2018, bevonden we ons weer aan de gele route nummer 6.
Al pratende met de neuroloog stelden we opeens vast dat we hier ongeveer vier jaar eerder ook zaten om iets te horen waar we in ons leven geen rekening mee hadden gehouden.
Het bleek na enig zoekwerk in onze agenda, en heel veel geïrriteerde rechter muiskliks van de neuroloog, die het al trage systeem niet sneller lieten werken, 28 november 2014 te zijn geweest.
Naar aanleiding van die dag schreef ik onder andere het volgende:
(citaten uit mijn boek ‘Maar als het donker wordt’).
Onze week tussen hoop en vrees eindigde op vrijdagmiddag.
Ziekenhuis, gele route nummer zes.
Een neuroloog die ruim tijd had voor ons ondanks een volle wachtkamer.
Eerst een spervuur aan vragen en toen even lopen op de gang.
Een linkerarm die stil bleef hangen terwijl ik en plein public voortbewoog.
Terug in het te kleine kamertje van de neuroloog gingen de testen en vragen verder.
Ook een gespecialiseerd verpleegkundige had op een krukje in het overgebleven hoekje plaats genomen.
Het testje waarbij je duim en wijsvinger snel naar elkaar toe moet bewegen gaf de doorslag.
Dezelfde test die de huisarts ook al had gedaan, vandaar dat die zo snel zijn conclusie had getrokken.
De beweging die met rechts nog snel ging was met links hortend en stotend.
“Zelf denken we aan Parkinson” zei mijn vrouw na 20 minuten zonder dat hij had genoemd wat hij vermoedde.
“Heel goed” zei de neuroloog.
“Jullie zijn jonge intelligente mensen en hebben jullie voorbereid dus ik zal duidelijk zijn”.
Gelijk pakte hij de emmer vol vrees die hem aangeboden werd vast, twijfelde geen moment en kiepte hem in een keer leeg.
“Ik heb slecht nieuws en goed nieuws”
Er werd niet gevraagd wat ik eerst wilde horen.
“Het slechte nieuws is dat je de ziekte van Parkinson hebt, het goede nieuws dat het geen 25 jaar geleden is”.
Dus, nu had ik echt de ziekte van Parkinson.
48 jaren oud.
“Dit zal jullie leven volledig op de kop zetten” maakte hij ons nog even extra duidelijk.
Met een vals gevoel van hoop probeerde mijn vrouw het nog.
“Kan het ook nog iets anders zijn?” vroeg ze aan de neuroloog.
“Laten we hopen van niet want dan ben je nog verder van huis” antwoordde hij met een professionele glimlach.
Oké, duidelijk.
Aan Parkinson ga je in elk geval niet dood.
Een MRI- en PETscan zouden zijn gelijk bewijzen.
De toelichting over de ziekte en de behandeling, de gespecialiseerde Parkinson afdeling in dit ziekenhuis en het verhaal over zijn onderzoek en promotie konden we nog zonder uiterlijke emotie aanhoren.
Vol ongeloof zaten we in de auto op de parkeerplaats van het ziekenhuis.
De wereld leek even stil te staan.
We braken beide af, alle kalmte die er tot dat moment was geweest verdween in een diepe put.
Tranen, onzekerheid en angst bleven over.
De emotionele vlakheid van de afgelopen jaren, als gevolg van Parkinson hadden we intussen door, was voorlopig verdwenen.
De neuroloog heeft gelijk.
Het heeft ons leven op de kop gezet.
Maar op de kop zie je dingen ook vanuit een andere hoek.
Op de kop is dus niet altijd slechter, wel onnatuurlijk en dus ongezond, maar soms is het ook gewoon anders.
Net zoals die jongen op de vlucht, zijn we bang geweest.
Bang, soms doodsbang, voor de onzekere toekomst
Maar net zoals hij konden en kunnen wij bij vrienden en familie een schuilplaats vinden als het ons te donker werd of wordt.
Maar vier jaar geleden zou ik uitermate gerustgesteld zijn als ik had geweten hoe ik me nu, vier jaar later, voel.
Nee, het is niet meer zoals ik in de eerste jaren vaak zei “Het gaat goed, ECHT het gaat goed”.
Ik ben tenslotte niet voor niets gestopt met werken nadat ik arbeidsongeschikt ben verklaard.
Tegenwoordig is mijn reactie op de vraag hoe het gaat; “Het gaat goed genoeg”.
Goed genoeg om nog bijna alles zelfstandig te doen en nog wat te kunnen betekenen voor anderen zoals anderen ook veel voor ons betekenen.
Onlangs maakte ik in een gesprek over vriendschap de volgende metafoor. Ons leven is als een trein. Regelmatig stoppen we op een station. Soms stappen er mensen in en soms stappen mensen die al geruime tijd meerijden uit. Af en toe ook mensen die nog maar net bij ons in zitten.
Blijkbaar past het beter in hun route om in- of uit te stappen, of om over te stappen. Echt, dat is geen probleem voor mij. Zo is ook meneer Parkinson een poosje geleden ingestapt en dicht tegen me aan komen zitten. Hij maakt helaas absoluut geen aanstalten om bij een aankomend station uit te stappen.
Daarnaast houdt ik nog een paar stoelen gereserveerd voor mensen van wie ik hoop dat ze nog weer in gaan stappen.
Voor het geval je nu denkt dat het ‘onze’ trein is en er alleen mensen bij ons instappen of uitstappen… Het is de trein van alle inzittenden. Net zoals als iedereen bij ons in zit, zitten wij ook bij hun in.
Vandaag hebben we wat te vieren.
Niet vier jaar Parkinson, zo leuk is het nou ook weer niet.
Maar wel het goede leven na vier jaar Parkinson.
“Echt meneer, als u me niet had binnengelaten dan hadden ze… hadden ze me… vermoord.” Hij legt de nadruk op het laatste woord en zegt het vanuit de grond van zijn hart.
“Dan lag ik hier nog op de oprit.”
Schichtig schieten zijn ogen heen en weer. Blijkbaar is hij nog niet helemaal gerust denk ik.
Vier jaar geleden was ons gevoel ongeveer als de angst van die veertienjarige jongen:
“Echt meneer, dan hadden ze… hadden ze me… vermoord.”
Vandaag de dag is het meer als: nog niet helemaal gerust
Dat is ook beter en zeker een felicitatie waard.
En omdat wij wat te vieren hebben, hieronder mijn wens voor jou!